Ik word wakker als het worstje in een worstenbroodje. Aan beide kanten geflankeerd door mijn gezinsleden, die allebei tegen mij aan liggen. Links, de man die er doorgaans ligt. Rechts, de dochter die vannacht per uitzondering bij ons in bed is gekropen.
De wekker gaat voor de derde keer af. Ik moet echt opstaan nu. Beneden is er koffie.
Mijn dochtertje is erg moe. Ik laat haar slapen, ook al moet ze over een uur naar school.
Ik snijd twee sneetjes van het brood dat manlief gisteren zelf heeft gebakken, zo dun mogelijk, en beleg het met vijgenconfituur van mijn moeder. Een worstje, een plattekaasje en wat kerstomaatjes erbij en de brooddoos is klaar. Koekje, banaan, drinkbus - nu is het echt tijd om op te staan.
Mijn dochter die anders altijd als eerste wakker is, zichzelf aankleedt en vervolgens vrolijk en trots aan mijn bed komt staan om haar uitgekozen outfit van die dag te tonen, slaapt nog. Na twee vruchteloze pogingen om haar wakker te maken, besluit ik dat nood wet breekt en breng ik haar een yoghurtje in bed, samen met mijn gsm. Die kan ze gebruiken om naar haar favoriete tekenfilm te kijken. Het werkt, ze wordt wakker en eet.
Manlief brengt haar naar school, ik drink nog een koffie voor ik aan mijn dag begin. Ik maak een lijstje van wat er vandaag moet gebeuren. Ik kijk naar mijn rommelige keuken en voeg moedeloos 'keuken opruimen' aan de opsomming toe. Niet goed wetend waar te beginnen, vooral omdat het mij vandaag aan goesting ontbreekt, besluit ik dat een douche de beste start van de dag is. Mijn haar stinkt. Dat gebeurt me anders nooit. Ik ga het wassen.
Ik bak een eitje en snijd een sneetje brood af. Het is niet doorbakken. Ik rol een balletje van het deeg dat binnenin nog bijna rauw is en hoop dat mijn dochter hiervan geen buikpijn krijgt. Ik ruil mijn trainingsbroek voor een jeans en rijd naar de bakker. Die uitbundige man die altijd loopt te klagen, maar wel het lekkerste brood van het dorp bakt.
Onderweg passeer ik een vrouw die ruimschoots een halfeeuw op de teller heeft staan, met een corpulent onderstel, die haar haag staat te scheren in een frivool zomerjurkje dat ongeveer even lang als breed lijkt te zijn. Wanneer de wind het losse stofje omhoog blaast, houdt ze koket haar handen op haar dijen om haar billen te verstoppen. Dit is louter voor de show, want een seconde later bukt ze zich zo ver naar voren dat iedereen haar gat kan zien, wind of geen wind. Zulke mensen bestaan dus ook.
Het is een prachtige dag. Wanneer ik weer thuis ben, zet ik me buiten met een boek. Je kan geen goede schrijver zijn als je geen groot lezer bent, dus dit is deel van mijn werk. De zon brandt warm, mijn huid ruikt naar vakantie. De bries daarentegen is koud en verraadt dat de zomer op zijn einde loopt. Ik haal diep en dankbaar adem.
Als ik de woorden op de gepubliceerde pagina's lees, vraag ik mij af of ik ook zo goed kan schrijven, en als ik het nog niet kan, of ik het ooit zal leren. Van mezelf vind ik het allemaal niet zo indrukwekkend, maar tegelijk zet ik ermee door. Iets in mij gelooft er dus toch in. Misschien is het de herinnering aan mijn grootmoeder, die rechtover mij aan tafel zat in de plaats tussen de keuken en de woonkamer. Daar stond de tafel waar ze haar koffie dronk en haar insuline inspoot, en waar ik mijn Joepie las en mijn huiswerk maakte. Op een keer toen ik een jaar of negen was, had ik aangekondigd dat ik een boek ging schrijven. Ik had al een hoofdstuk klaar, het was met de hand geschreven één A4'tje voor- en achterkant en het ging over een meisje wier ouders zouden gaan scheiden. Ik las het voor. Het moet troep geweest zijn, maar het ontroerde mijn grootmoeder tot tranen toe. En mijn grootmoeder was geen vrouw die vaak huilde, of althans niet in mijn bijzijn. Ik kan me buiten dat ene moment eigenlijk geen enkel voorval herinneren waarbij ik tranen in haar ogen zag. Zelfs toen haar hoofd onverdoofd werd dichtgeniet, zat ze er stoïcijns bij. Niet dat ze gevoelloos was, allesbehalve - alle herinneringen die ik aan haar heb zijn gehuld in de liefdevolle warme troost van een kopje koffie met een speculoosje erbij. Maar mijn woorden hadden haar aan het huilen gebracht. Ik weet niet of dat goed of slecht is, maar het is iets, en ik ben het nooit vergeten.
De warmte van de zon verrast me, ik trek mijn broek uit. Er is toch niemand die me hier kan zien. De planten in de tuin dragen donkerrode en paarse bloemen. Een dagpauwoog landt op de Roze Hemelsleutel en danst rond op een ontluikende bloem. Een vlinder is ook maar gewoon een lelijk beest, met een mooier kostuumpje. De hommels blijven beschaamd op een afstand. Ik vraag me af of ze betreuren dat ze in hun fleece pyjama moeten rondvliegen terwijl anderen gekleed zijn voor een galabal. Naar mij moet je niet zien, denk ik, ik zit hier toch maar in mijn onderbroek.
Ik hou van mijn tuin. Ik hou van mijn huis. Ik hou van mijn leven. Ik hou van mijn werk - ik dwing mezelf die term te gebruiken. Als ik zelf niet geloof in de legitimiteit van mijn droom, waarom zou een ander dan níet mogen denken dat ik gewoon vakantie neem? Ik hoop dat het ooit brood op de plank zal brengen, maar voor nu is het genoeg dat het mij plezier geeft, en een rust die ik in mijn vorige jobs nooit heb gekend. Elke dag ben ik creatief. Ik lees, ik schrijf, ik kook en ik schilder. Ik bak, ik poets en ik knuffel. Ik leef mijn beste leven. Ik geniet.
Reactie plaatsen
Reacties