Hotelontbijt

Gepubliceerd op 30 september 2020 om 15:07

Dat ik er precies nood aan had om er even tussenuit te zijn, zei Manlief, en hij ontvoerde me voor een weekendje weg midden in de week. Toch een pateeke, die van mij. Het waren twee dagen van hoofdzakelijk zitten en eten, de ultieme ontspanning. Alleen het ontbijtbuffet bezorgde me (corona-)stress.

De serveerster zwierde arrogant en geïrriteerd met haar armen wanneer ze door de zaal marcheerde, zij wou hier duidelijk niet zijn. 'Kies maar een tafeltje uit', zei ze. Ik, goed geluimd en uitgeslapen, wandelde glimlachend naar een tafeltje aan het raam, het enige dat baadde in het ochtendlicht. De hotelmedewerkster floot mij terug. 'Kan u een van de gedekte tafeltjes kiezen?' Het klonk niet als een vraag, eerder als een verveeld bevel. Het geluid dat rollende ogen zouden maken, waren ze niet doofstom. Ik keek verward om mij heen: ik zag alleen maar ongedekte tafels. 'Wat verstaat u precies onder een gedekte tafel?', vroeg ik lachend. Deze vrouw was duidelijk niet gezegend met een gevoel voor humor, noch leek ze over enige relativeringszin te beschikken. 'Die met borden', luidde het bitse antwoord, dat ik grappig had gevonden als het sarcastisch bedoeld was, maar dat was niet zo. Die met borden bleken om de hoek te staan, allemaal gezellig dicht bij elkaar, terwijl er zo veel onbenutte ruimte was in het restaurant. Zo vreemd dit, merkte ik op. En toen begon het pas echt, de ene vreemde wending na de andere.

Om te beginnen werden we door de pratende rollende ogen meteen aangemaand om onze persoonlijke tang te gebruiken bij het buffet, zodat we niets zouden aanraken met onze handen. De ironie dat ze zelf bijzonder veel eigenschappen van een tang leek te vertonen, ontging me niet, en ik lachte stiekem achter mijn mondmasker. Bij de roereieren lag een lentegroene plastic scheplepel klaar, die door iedereen werd gebruikt. Van de eieren mocht je kennelijk wel corona krijgen.

Bovendien was er maar één tas en één bord per persoon voorzien voor het ontbijt. Waar je anders ontspannen de buffettafeltjes afschuimt, van alles op je bord zwiert, en de volgende keer gewoon een nieuw bordje neemt, hoor je nu dus op voorhand minutieus te plannen wat je allemaal wenst te proeven en welke volgorde daarbij de meest wenselijke is. Eerst thee en dan pas koffie, want in de omgekeerde richting eindig je met een wansmakelijk grauw brouwsel in je kopje. En hoe het roerei-met-spek-versus-pannenkoeken-met-siroop-dilemma aan te pakken? Helaas bedacht ik dit allemaal rijkelijk te laat, en zat ik daar met mijn tas met opgedroogd melkschuim en koffieresidu te dromen van een onbezoedelde kamillethee, nadat ik net eieren met esdoornsiroop naar binnen had gewerkt. 'Je kan een nieuwe tas vragen', stelde Manlief voor, 'aan die vriendelijke serveerster.' Hij grijnsde. Maar ik vreesde dat ze het porselein op mijn kop kapot zou slaan als ik nog maar mijn mond durfde te openen om een woord te beginnen vormen, dus ik besloot het er maar bij te laten.

Tien minuten voor check-out verlieten we het restaurant. De hotelmedewerkster wenste ons nog een fijne dag verder, dat klonk mechanisch en geenszins gemeend. Ze dacht wellicht dat ze geen moeite hoefde te doen om een glimlach te forceren achter dat mondmasker, en ik merkte op hoe opvallend het is als ogen niet lachen. Een derde van een gezicht spreekt ook boekdelen. In haar geval, naar ik vermoed, Finnegan's Wake van James Joyce, of misschien de Dikke Van Dale. Een geinige boel leek het alleszins niet. Maar dat begrijp ik dan ook weer wel, met al die verboden en verplichtingen waar zij zelf ook niet om heeft gevraagd, en waar rebelse hotelgasten zoals ik voelbaar lastig van worden. Toen we even later opnieuw passeerden met onze koffer, had ze haar mondmasker uitgedaan. Ze oogde op slag een pak sympathieker, en ik vroeg mij af hoe haar glimlach er zou uitzien.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.